Evacueren voor beginners


Onze oud-collega Eef Houniet uit Buurmalsen woonde in de hoog water periode van 1995 in het bedreigde watergebied en wel in het buitengebied. Ook hij moest evacueren. Op zijn eigen wijze brengt hij zijn evacuatieherinnering weer terug. Veel leesplezier met dit verhaal. De geplaatste foto’s zijn willekeurig gekozen.
Quod licet Jovi, non licet Bovi?

Evacueren voor beginners

Met een paarse weekendtas stond ik op het stationnetje van Heeze te wachten op de trein naar Eindhoven. Een paarse tas: het leven van een evacué is hard! (Ik had ook nog een witte onderbroek aan, zonder gulp, maar dat zag niemand.)
Samen met de lokettist had ik naar de radio geluisterd. Het spande bij Ochten en Varik, maar de dijken hielden. Dat zul je altijd zien: als je een paraplu meeneemt regent het niet. Wij waren namelijk op last van hogerhand hard weggelopen voor het water, maar het bleef droog.
Ik stond daar, omdat ik onderweg was naar mijn 2e onderduikadres. Het huisraad stond inmiddels in Odijk. Wouter zat in Utrecht. Ingrid en Loes waren met de beesten in Sterksel, in het bos. Hans woont mooi, maar ver en de bussen staakten ook nog. Om nog iets nuttigs te doen bij de rampenstaf in Nijmegen, moest ik dus minstens in de buurt van een station gaan wonen, dat werd dus de logeerkamer van oom Fer en tante Carla in Eindhoven.
Dat het allemaal voor niks bleek te zijn, achteraf, vind ik niet echt erg. De Zijtak zou een meter of vijf onder water zijn gekomen: het hele rieten dakje was weggedreven! We hebben het er evengoed toch druk mee gehad. Wie verhuist twee keer in een week?
Spullen op zolder zetten had geen nut. De evacuatie werd daarom groots aangepakt. Niet door mij overigens. Ik had krachten opgeroepen, die vervolgens niet te beteugelen waren. Dat ging zo:
Maandag 30 januari ’95 werden de Ooijpolder en Bommelerwaard ontruimd. Dinsdagmorgen, ik zat in Nijmegen, kon ik zien aankomen dat het voor de Tieler- en Culemborgerwaard ook fout zou gaan. Voorbereidend werk werd via de telefoon gedaan. Carla kende een boer in Odijk. In zijn stal kon de huisraad terecht. Fer zou kunnen komen met een auto. Peter uit Oirschot werd verzocht “stand by” te zijn. Hans in Sterksel was bereid om verblijf te bieden aan 8 konijnen, 6 katten, 2 duiven, 1 hond, 1 muis en 1 egel. Hij zou wel een paar hokken maken.
Vroeg in de middag werd ik naar huis gestuurd. De politie kreeg een voorwaarschuwing. Als u op de radio hoorde dat ze nog nadachten, was het besluit allang genomen. Die politiemensen hadden ze later weer nodig om te werken, zodoende. Er gingen dus dringende telefoontjes naar Fer en Peter om een bestelauto te huren. Ik gokte erop dat één van de twee zou kunnen slagen: iedereen had immers transport nodig? Hans kreeg een even dringend verzoek om iets te regelen om die beesten op te halen.
In Buurmalsen werden de eerste levensbehoeften apart gezet. Wouter en ik droegen dus de PC naar de voordeur. En de oude klok, regulateur, Westminster-slagwerk, nog door Opa Zaat, de Rijnsleepbootmachinist, uit Duitsland gehaald, had ik klaar gelegd, in een dekentje. Ingrid had eerst de dieren gevangen en daarna de schilderijen ingepakt. Loes had met een vriendinnetje de veestapel vervolgens in manden gestopt. Een soort Chineesachtige vierkante wasmanden, met deksels. Die deksels waren met touwtjes vastgebonden. Dat moest weer met zorg gebeuren, want u kunt niet zomaar het ene konijn bij het andere duwen, als u niet wilt dat ze elkaar afmaken. Een hele stapel gedierte was dat zo bij elkaar: goed voor een halve bestelauto. De andere spullen zouden de tweede helft van de auto vullen. Wij waren er klaar voor, maar het liep anders.
Peter was de eerste, met een joekel van een bestelauto. Ja, als het zo gaat, kan er meer mee. Toen kwam Hans met een ploeg van politie Brabant Zuid-Oost. Drie bussen met twee aanhangwagens en zes man. Ja, ze hadden net teamdag en mijn telefoontje had dringend geklonken, dus hadden ze tegen de chef gezegd, dat ze een mooi doel wisten voor ‘teambuilding’. Wat of er mee moest.
Die gasten stonden er nog maar net toen Fer en Annemieke kwamen, ook met een forse bestelauto met aanhanger. De hele Zijtak stond vol. Daar heeft ook de hele middag geen mens meer door gekund.
Het ontruimingsplan werd dus acuut herzien. Acuut = hevig, plotseling. Nou, dat was het. Van regie of ordening was geen sprake meer. `Alles moet weg’ was het devies geworden. Ik had een tas bij de linnenkast gezet om lijfgoed in te doen. Iemand vroeg iets. Toen ik terugkwam stond de tas er nog wel, maar de kast niet meer.
De ijskast werd van de muur gerukt en op een steekwagentje afgevoerd, inhoud en al. Een spoor van bessensap achterlatend wat onder de deur uitdruppelde. Kan een koelkast bloeden? De inhoud hád er ook uit gekund, maar dat zou het tempo drukken, vonden die Brabanders. Annemieke wilde de schilderpenselen van Ingrid niet achterlaten: “Dat hoort zo bij jou.” Oom Fer haalde zorgvuldig de reproducties van de muur.
Of wij al zeiden: “Laat maar staan”: mee ging het. De boeken ook, van zolder. Een stuk of 1000 staan er. Daar waren geen dozen voor. Gaf niet. Een ketting werd gevormd. Via het luik in de badkamer gingen dozen en manden vol van zolder naar beneden en kwamen leeg weer terug. Pas veel later zag ik waar ze er mee  gebleven waren. De kasten op de auto’s waren volgestouwd met boeken. In de schuur stonden een nieuw kozijn met deur, merbou-hout. Voor de verbouwing van het schuurtje. Loodzwaar dacht ik. Brabant Zuid-Oost vond van niet. Moeiteloos kwam het spul op een aanhanger terecht.
Ondertussen belde Hans uit Helmond, een klimmaat, die logeerruimte aanbood. Temidden van het gewoel werd hij haastig bedankt voor de moeite.
“Ik doe de kleren in een sloop” zei Siem. Hij bedoelde een hoeslaken. Met hangertjes en al werd de inhoud van de kast in die lap gestort, bijeengebonden en weg ging het. Doorwerken!
Die kast, een brede linnenkast, hadden ze daarna op een smal steekwagentje geladen. Voorafgegaan, geflankeerd en gevolgd door ongeveer de totale bemanning ging het voetje voor boetje naar de wagen. Daar paste hij in met een halve centimeter speling, geloof ik.
Aan Ingrid werd steeds gevraagd of ze nog “iets groots” had; er was nog ruimte in de auto’s. zo werden de huisjes steeds leger en de auto’s steeds voller. De aardappelkist werd leeg gekiept – door Fer? – en gevuld met schroevendraaiers en beitels. “Zonde als dat gaat roesten.” Uiteindelijk kwam er aan de verhuisorgie toch een eind. De nieuwe fietsen gingen als laatste op een aanhanger en rond zes uur vertrok het spul, vijf auto’s met aanhangers achter elkaar.
Fer wist waar Odijk lag. Vooreerst richting Utrecht. We reden langs zo’n twintig kilometer file, die de polder in wou. 20 km bestelauto’s, vrachtauto’s, veewagens. Dat moet je gezien hebben. Ze stonden overigens mooi stil. Wij waren op tijd weg.
Peter stuurde zijn bakbeest manhaftig maar zonder routine. “of hij maar bij wou blijven”, werd hem gesommeerd onderweg en voort ging het weer.
Plek zat, inderdaad, in de stal bij Vernooij aan de Achterdijk. Naast het paard werden de kasten, tafels, ledikanten, zakken, dozen, laden, de elektronica, het witgoed en ander ongeregeld neergezet.
Twee peutertjes van de boer stonden voor het paardendeurtje het zaakje hand in hand aan te kijken, met dat grote paardenhoofd daarboven. De boer zijn hond werd aan een touw gelegd: die moest nog veel leren.
Het buurmeisje kwam met verse wafels, de boerin met koffie en het was er eigenlijk best gezellig.
Ingrid, Loes en ik zouden met Hans meegaan en Wouter naar Utrecht, maar eerst eten in Houten. Binnen de kortste keren waren we iedereen kwijt. Zoeken hielp niet, maar bij de Chinees kwamen we elkaar weer tegen. Het was 11 uur ’s avonds ondertussen. Ze hadden trek, dat kon je zien.
Uiteindelijk hielp een burger ons Houten weer uit. Een kwartier hadden we rond gesukkeld, van binnenplaats naar parkeerterrein, zonder de uitgang te vinden. Het zal een mooi dorp zijn, maar je moet er van houden. Ieder ging vanaf daar op eigen gelegenheid naar huis.
Wij dus bij Hans in de auto, met die beesten. Die zaten toen dus ongeveer de hele dag in die mandjes. Kater Zwartje was ontevreden. Die stak zijn kop al door een zelf gekrabbeld gat. De konijnen hadden de touwtjes doorgeknaagd, zodat de kleppen los gingen. Hond Flappie snapte het ook niet helemaal meer. Ad hoc redderen dus, achterin de donkere politiebus. Ingrid nam Zwartje maar op schoot. God, wat stinkt kattenpoep. Hij had het niet kunnen ophouden. Met haar sjaal veegde ze haar broek wat schoon. Alles moest nu toch in de was. Wij voorin zetten de ramen maar open. Niet warm, maar die stank was te erg.
Bij Hans thuis kreeg alles z’n plaats en om een uur of twee namen we er eentje op de goede afloop, tot zover.
De volgende dag trok ik dus naar Eindhoven. Alleen lag mijn ondergoed nog in Odijk, zodat ik moest lenen. Als eerste kocht ik dus in Nijmegen nieuw spul van Schiesser. Wist u dat zo’n J-sluiting ouderwets is?
Een paar dagen later konden we weer naar huis. Wij hadden geen haast en wachtten tot woensdag 8 februari. Dan was de drukte weg en hadden de winkels weer voorraad, redeneerden we. Ingrid ging toch maar een dagje eerder, met Loes. Hans zou dan de volgende dag de beesten brengen, minus één konijn, daar was het teveel voor geworden. Hij zou vroeg vertrekken. Die viel knap tegen, want de katten wilden niet mee.
Voor de terugreis uit Odijk was een echte verhuizer besteld. Die had daar alvast dozen afgeleverd. Met Hans, Diederik en Wouter ging ik daar weer heen. Eerst fatsoeneren wat daar lag, spullen klaar zetten en de chauffeur helpen inladen.
Wouter trachtte de inhoud van een koelkast te redden. Daarbij meende die hond dat alles voor hem was. Wouter voerde hem toen maar muesli, om hem af te leiden. Het beest was ook leergierig geweest: hij was alvast maar aan een boek begonnen. ‘Door het land der Skipetaren’ van Karl May, reisavonturen. Acht, hond zijn in Odijk is ook niet alles, misschien. Het paard hield van kunst. Dat stond met een schilderij tussen z’n tanden te zwaaien. Moet je ook niet op het randje leggen van zo’n paardenstal.
Hoe beloon je de boer voor zijn bereidwilligheid. Ik gaf de kleintjes maar een door Sjoerd uitgezocht knuffelbeest en de ouders een hand. Tussen de spullen kwam ik ook nog het kerstpakket van Gelderland-Zuid tegen. Dat gaf ik ze ook maar.
Carla, Annemieke en Sjoerd maakten de huizen schoon. U weet niet wat er allemaal achter uw kasten zit, tot u ze weghaalt. En wat een rare plekken heeft de muur, daar waar de schilderijen eerst hingen.
Mijn ledikant was uit elkaar geschroefd. Maar waar waren die schroeven nou? Iedere doos en ieder laatje heb ik na moeten kijken voor ik ze op drie verschillende plaatsen weer vond.
Eigenlijk zijn we nog aan het schoonmaken en opruimen. Mogelijk zijn we net klaar als we weer weg moeten. Piet Vroon schrijft in “Allemaal psychisch”: “Over het algemeen is er een neiging om de dijken zover op te hogen dat de vorige ramp kan worden doorstaan maar we realiseren ons niet dat de volgende nog erger kan zijn!” Dat komt door de wet van de kleine getallen. Mensen hebben niet door dat narigheid die af en toe voorkomt zich best wel eens kan herhalen, zegt hij.
Het klimaat en de waterhuishouding zijn intussen wel zodanig veranderd dat ik er op reken dat het ieder jaar hoog water wordt. Mr. Baron van Verschuer van Mariënwaard vindt dat ook. Hij wil dat er een schepje opgaat, bij de dijkverzwaring. Actie dus, in de Betuwe en we waren niet eens klaar om die trein tegen te houden.
Voorlopig is het goed afgelopen. De rampenstaf heeft droog kunnen oefenen en wij hebben er een ervaring aan overgehouden die de moeite waard is. Iedereen dus bedankt, nogmaals.
Eef